logologo
  • TERUG
  • Colleges
  • BLOGS
    • Pater Hugo's Studeerkamer
    • Ruusbroec verklaard
logologologo
  • OVER ONS
    • Stichting Marianum – School voor de Ziel
  • Doneren
  • CONTACT
  • TERUG
  • Colleges
  • BLOGS
    • Pater Hugo’s Studeerkamer
    • Ruusbroec verklaard
  • OVER ONS
    • Stichting Marianum – School voor de Ziel
  • Doneren
  • CONTACT
  • TERUG
  • Colleges
  • BLOGS
    • Pater Hugo's Studeerkamer
    • Ruusbroec verklaard
logologologo
  • OVER ONS
    • Stichting Marianum – School voor de Ziel
  • Doneren
  • CONTACT
  • TERUG
  • Colleges
  • BLOGS
    • Pater Hugo’s Studeerkamer
    • Ruusbroec verklaard
  • OVER ONS
    • Stichting Marianum – School voor de Ziel
  • Doneren
  • CONTACT

Bronnen

HomeBronnenMeister Eckhart
header_image
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Meister Eckhart

Eckhart von Hochheim (in de buurt van Gotha, in Hochheim, Tambach of Wangenheim, ca. 1260 – Avignon of Keulen, voor 30 april 1328), bekend als Meester Eckhart, was een belangrijk laat-middeleeuws theoloog en filosoof. Hij behoorde tot de orde der Dominicanen. Hij wordt vaak aangeduid als mysticus, maar in het wetenschappelijke onderzoek is het omstreden of het uiteenlopend gedefinieerde begrip ‘mystiek’ voor elementen van zijn leer juist of eerder verwarrend is.[1] In ieder geval was hij een bekend scholastisch theoloog en filosoof.

Er is geen portret van Eckhart overgeleverd. Van geen van zijn werken is een manuscript bewaard gebleven, maar uit zijn opgetekende preken valt af te lezen dat hij ze minstens deels geautoriseerd heeft.

Eckharts gedachtegoed heeft een grote, deels indirecte, invloed uitgeoefend op de laat-middeleeuwse spiritualiteit in de Duitse en Nederlandse streken. Toch werd er zelden uitdrukkelijk naar hem verwezen, omdat een deel van zijn leer al kort na zijn dood door de kerk werd veroordeeld.

Leven

Eckhart wordt geboren rond 1260. Waarschijnlijk was hij een zoon van Ridder Eckhardus, dictus de Hocheim, die in dienst was van de Thüringse ministeriaal von Wangenheim.[2] Bij de schrijfwijze van zijn naam tonen de handschriften verschillende varianten zoals Aycardus, Ekhartus of Hechard; de huidige schrijfwijze begint pas vanaf 1936, na de heruitgave van de kritische editie, gemeengoed te worden. Het dictaat van een preek uit 1302/1303 is het enige document dat zijn volledige naam draagt: magistri Echardi de Hochheim.

Klooster en kerk te Erfurt

Vermoedelijk rond 1275 treedt hij in Erfurt in bij de orde der Dominicanen of Predikheren. In het dominicanerklooster aldaar kreeg hij waarschijnlijk zijn basisopleiding. Daarna doorloopt hij een studie in de artes (de Zeven vrije kunsten), naturalia (natuurfilosofie) en theologie aan een van de hogescholen (Studium generale) van zijn orde – de plaats is onbekend – en ontvangt vervolgens de priesterwijding. Waarschijnlijk bracht hij een of twee jaar door in Keulen, waar hij mogelijk kennis maakte met Albertus Magnus. Men heeft vermoed dat hij of rond 1277 of pas rond 1290 de artes studeerde aan de Universiteit van Parijs, maar daarvoor bestaat geen concreet aanknopingspunt.[3]

De eerste vaststaande datum uit Eckharts leven is paaszondag, 18 april 1294.[4] Op die dag preekte hij als lector van de Sententiae van Petrus Lombardus in de kerk van het dominicanerconvent St. Jacques in Parijs. Zijn “oratie” als lector houdt hij al in het najaar van 1293. Voor dat ambt gold een minimumleeftijd van 33 jaar.

In 1294 wordt hij prior van het dominicanerklooster in Erfurt en vicaris van het ordegebied Thuringia, dat zeven mannenconventen omvat – een achtste, in Göttingen, wordt in 1296 gesticht. Er valt geen dominicanessenklooster onder, maar wel de zielzorg over een paar andere vrouwenkloosters. De Predigerkirche is waarschijnlijk het enige bewaard gebleven gebouw, waarin hij preekte. In de daaropvolgende jaren ontstaan de Erfurter Reden (Reden der Unterweisung of Reden der Unterscheidung) en vermoedelijk vanaf 1290 de prekencyclus Von der ewigen Geburt.

In 1302 promoveert hij in Parijs, aan de toenmalige beroemdste universiteit van Europa, tot magister in de theologie. Daarna bezet hij gedurende een jaar de voor niet-Fransen gereserveerde leerstoel van de Dominicanen. Tot zijn taak behoort, naast het geven van colleges en leiden van disputen, ook het preken. Uit die periode zijn twee van zijn vier Quaestiones overgeleverd en een Quaestio van de latere generale overste van de franciscanen, Gonsalvus Hispanus, waarin hij verwijst naar een aantal van Eckharts stellingen.

Op Pinksteren van het jaar 1303 was op het Generaal Kapittel besloten om de ordeprovincie Teutonia op te delen en op 8 september van dat jaar wordt Eckhart op het, voor het eerst plaatsvindende, Provinciaal Kapittel in Erfurt gekozen tot eerste provinciaal van ordeprovincie Saxonia, die daaruit was voortgekomen. Tot dat moment bestaat die van Saxonia uit 47 mannenkloosters, waarbij er tot het einde van zijn ambt nog drie bij komen, en negen vrouwenkloosters. Op het Generaal Kapittel in Toulouse, op Pinksteren 1304, wordt zijn verkiezing bevestigd. Waarschijnlijk naar aanleiding daarvan houdt hij vermoedelijk, zowel tijdens het Provinciaal als Generaal Kapittel, een preek en lezing over Jezus Sirach, hoofdstuk 24. Rond die tijd, of misschien al tijdens zijn eerste werkzaamheden als lector in Parijs, maakt Eckhart de opzet voor zijn Opus tripartitum (“driedelige werk”). Tijdens zijn ambtstermijn als provinciaal ontstaan de inleidingen, een eerste redactie van zijn eerste commentaar op Genesis, het begin van het commentaar op Exodus, een vrijwel geheel uitgewerkt commentaar op Sapientia (Boek der Wijsheid) en de bewerking van Jezus Sirach. Een aantal door een redacteur ingekorte teksten uit de prekenverzameling Paradisus anime intelligentis, die 32 van zijn preken bevat, wordt rond die tijd ingedeeld.

Rond Pinksteren 1307 wordt Eckhart op het Generaal Kapittel in Straatsburg benoemd tot vicaris-generaal (vertegenwoordiger van de overste-generaal) voor de provincie Bohemen.

Op 23 januari 1310 geeft paus Clemens V toestemming aan de dominicanen, van de door Eckhart bestuurde ordeprovincie Saxonia, voor het stichten van conventen in Brunswijk, Dortmund en Groningen. In het najaar vindt op het Provinciaal Kapittel van Teutonia een uniek voorval plaats: Eckhart wordt ook gekozen tot provinciaal van Teutonia, maar de Generale Overste weigert zijn verkiezing te bevestigen. Het Generaal Kapittel in Napels ontheft Eckhart op 30 mei 1311 ook uit zijn ambt als provinciaal en stuurt hem voor een tweede docentschap weer naar de universiteit van Parijs. Daar bezet hij opnieuw de leerstoel voor de niet-Fransen; het voor een tweede keer bekleden van een leerstoel is een uitzondering, die vóór hem slechts Thomas van Aquino ten deel was gevallen. Uit die periode zijn nog twee Quaestiones bekend, die echter alleen als sterk ingekorte notities beschikbaar zijn en de stellingen van Eckhart slechts in trefwoorden weergeven. Samen met de drie Quaestiones uit 1302/1303 worden ze aangeduid als de Parijse Quaestiones. Vermoedelijk bewerkt hij dan zijn eerste uitleg van Genesis en breidt hij het commentaar uit op Exodus. Bovendien begint hij mogelijk te werken aan zijn tweede commentaar op Genesis en een uitleg van het Johannesevangelie, zijn omvangrijkste werk, dat hij nog voor zijn dood wil voltooien.

Eckharts verblijf in Straatsburg, vaak aangeduid als zijn “Straatsburger decennium,” wordt sinds 2006 weer betwijfeld, omdat het slechts door drie documenten ondersteund wordt. Op 14 april 1314 treedt hij, in zijn hoedanigheid van professor, op als getuige bij een schenking aan de Dominicanen. Op 15 november 1316 neemt hij als vicaris van de Generale Overste een schenking in ontvangst voor het dominicanessenklooster St. Markus in Straatsburg. Op 10 december 1322 bekrachtigt de generale overste disciplinaire maatregelen, die Eckhart als vicaris heeft uitgevaardigd met betrekking tot het vrouwenklooster Unterlinden bij Colmar. Alleen dit document kan in verband gebracht worden met de cura monialium, de zielzorg aan de dominicanessen van de kant van de broeders. Dit document en de aangetoonde aanwezigheid van Eckhart in de vrouwenkloosters Katharinental en Ötenbach in Zuidwest-Duitsland, steunen de vaak verdedigde opvatting dat hij in die jaren zielzorger in vrouwenkloosters was. In feite is echter niet bekend waar Eckhart zich tussen 1313 en 1323 heeft opgehouden. Destijds werkte hij wel aan de bovengenoemde Latijnse commentaren en zeer waarschijnlijk aan het Buch der göttlichen Tröstung (niet de oorspronkelijke titel) evenals aan de preek Vom edlen Menschen. Aan het eind van het Boek der Goddelijke Vertroosting, gaat hij in op aanvallen tegen hem; bovendien verwijst dat deel van het boek in ieder geval naar zijn tijd in Keulen.

Rond 1324 bevindt Eckhart zich in Keulen. Volgens de gebruikelijke opvatting is hij daar hoofd van het Studium generale en bekleedt dus ook de leerstoel van Albertus Magnus. Dat wordt echter in het meer recente onderzoek in twijfel getrokken.[5] In Keulen wordt hij in 1325 door ordebroeders (vermoedelijk Hermann de Summo en Wilhelm von Nidecke, die het jaar daarop ook officieel als aanklager optreden) wegens zogenaamde ketterse geloofsuitspraken aangegeven bij de Keulse aartsbisschop Hendrik II van Virneburg. Tussen augustus 1325 en september 1326 wordt de aanklacht ingediend en zet de aartsbisschop een inquisitieproces in gang tegen Eckhart. In het verloop van het najaar van 1326 vinden verschillende onderzoekszittingen plaats, waarbij de aangeklaagde twee lijsten worden voorgelegd met door hem gedane bezwarende uitspraken. De eerste bevat 49 (48) passages uit zijn Latijnse werken, het Troostboek en de Duitse preken (vertaald in het Latijn), de tweede lijst 59 uitspraken uit zijn Duitse preken. Op 26 september 1326 overreikt Eckhart de Inquisitiecommisarissen Reinher Friso en Petrus de Estate zijn schriftelijke antwoord (Responsio ad articulos sibi impositos de scriptis et dictis suis, bekend als de Processus Coloniensis I. en II.). Op 24 januari 1327 vecht hij de bevoegdheid van de rechtbank aan en tekent beroep aan bij de apostolische stoel (Appellation). Op 13 februari 1327 laat hij zijn secretaris, Konrad von Halberstadt, een schriftelijke herroeping van zijn eventuele geloofsdwalingen voorlezen. De verklaring vertaalt hij persoonlijk in het Duits (Protestatio).

Daarna vertrekt Eckhart naar Avignon, naar het pauselijke hof. Daar komt het waarschijnlijk in de tweede helft van het jaar 1327, in zijn aanwezigheid, tot een hoorzitting voor een pauselijke commissie van theologen, die een rapport opstelt, waarin 28 van zijn verdachte uitspraken als ketters worden geduid. Eckhart sterft vóór de afloop van de zaak, waarschijnlijk in Avignon.

Op 30 april 1328 deelt paus Johannes XXII de aartsbisschop van Keulen mee, dat Eckhart gestorven is en het proces tegen hem voortgezet zal worden. Op 27 maart 1329 maakt de paus de bul In agro dominico bekend. 17 van de 28 verdachte stellingen worden als ketters veroordeeld, de resterende 11 bekritiseerd. Eckhart wordt verweten dat hij meer heeft willen weten, dan nodig was, verleid was door de duivel en het eenvoudige volk op een dwaalspoor heeft gebracht. Tegelijkertijd werd echter meegedeeld dat hij zich vóór zijn dood onvoorwaardelijk onderworpen had aan het oordeel van de paus. Daarom werd hij niet als hardnekkige ketter verdoemd. Volgens de precieze tekst van de bul herriep Eckhart echter niet de inhoud van zijn leer, maar nam alleen maar afstand van de mogelijke verkeerde uitleg van zijn stellingen.

Later (nog in de 17e eeuw) werd op 28 januari in de Duitse ordeprovincie zijn sterfdag plechtig herdacht.

Werk

De overgeleverde Duitse en Latijnse teksten verschillen duidelijk van elkaar. Het aantal Duitse handschriften, waarvan er honderden bewaard zijn gebleven, is veel groter. De teksten lopen uiteen van complete werken over allerlei bewerkingen en citaten in aparte geschriften, tot minieme fragmenten. Het uitzoeken, schiften en redigeren is nog steeds niet afgesloten; tot nu toe is van 110 preken een kritische uitgave verzorgd, en van 17 andere wordt nog een publicatie voorbereid. Tot de bekendste preken van Eckhart behoren Nr. 2, Intravit Iesus in quoddam castellum en Nr. 52, Beati pauperes spiritu.

Naast de preken zijn de verhandelingen Reden der Unterweisung, Buch der göttlichen Tröstung en Von Abgeschiedenheit in een vrij groot aantal manuscripten bewaard gebleven. De echtheid van het laatste geschrift en preek 86 wordt betwijfeld, daarnaast ook Eckharts vermoedelijke schrijverschap van het commentaar bij Granum sinapis, dat voorafgaat aan het dichtwerk. Er is ook een gebed bewaard gebleven.

Sinds het einde van de 19e eeuw zijn van de, voordien spoorloos verdwenen, werken in het Latijn 15 handschriften teruggevonden (het laatste in 1985). De belangrijkste plaats van de verdwenen werken wordt ingenomen door het Opus tripartitum, dat uit drie (beter gezegd, vier) boeken zou bestaan. Het eerste boek zou het Opus propositionum (Boek der Stellingen) heten, verdeeld over 14 verhandelingen; het tweede boek het Boek der Vragen of Problemen (Opus quaestionum), vormgegeven op de manier van de Summa van Thomas van Aquino, alleen niet zo uitvoerig. Het derde boek zou uit twee delen bestaan, het Opus expositionum, waarin alle boeken van beide Testamenten becommentarieerd waren, en het Opus sermonum, een keuze uit zijn preken. Alle drie de delen zouden naar elkaar verwijzen. Van deze enorme, slechts gedeeltelijk verwezenlijkte, opzet zijn maar een paar inleidingen (Prologi) en commentaren op een aantal Bijbelboeken bewaard gebleven. De volgende Latijnse teksten zijn wel bewaard gebleven:

  • Inleidingen bij het Opus tripartitum (in vier verschillende uitvoeringen; de inleiding bij het Opus quaestionum ontbreekt)
  • Eerste commentaar op Genesis
  • Commentaar op Exodus (in meerdere bewerkingsstadia)
  • Commentaar op Sapientia (eveneens meerdere malen bewerkt)
  • Tweede commentaar op Genesis
  • Uitleg van het Evangelie van Johannes.
  • De Sermones et lectiones super Ecclesiastici caput 24
  • Fragment van een commentaar op het Hooglied
  • De Parijse Quaestiones
  • Het Principium “Collatio in libros sententiarum”
  • De Sermones, die slechts in een enkel manuscript bewaard zijn gebleven. De Latijnse preken heeft Eckhart vermoedelijk zelf verzameld. De stadia van uitwerking lopen uiteen van trefwoorden tot volledig uitgewerkte preken. Uit die verzameling moest waarschijnlijk het Opus sermonum voortkomen.
  • Preek ter ere van Augustinus uit 1302/03
  • Paaspreek van 18 april 1294
  • Bespreking van het Onze Vader (vermoedelijk uit zijn eerste jaren)
PREV
NEXT
ClaraMontefalco2
Clara van Montefalco (O.S.A.) (Montefalco, 1268 – aldaar, 17 aug
NilusSora2
Nil Sorsky (Russisch: Нил Сорский, ook Nilus of Sora en Nil
TheresiaLisieux2
Theresia van Lisieux (geboren als Marie-Françoise Thérèse Martin; k