Telkens weer valt het op hoe moeilijk het is om op een zinnige manier apologie te bedrijven (met argumenten het geloof te verdedigen). Niet omdat er geen goede argumenten zijn, maar omdat er duidelijk méér nodig is om mensen het Licht te laten zien. Vooral nogal wat Amerikanen steken hun hele leven in het produceren van antwoorden op het anti-godsdienstige en anti-katholieke gesmaal waarvan de media en de publieke opinie op dit moment doordrongen zijn, antwoorden die vooral gelezen worden door mensen die zelf toch al geloofden. Geschiedenisboeken en televisieseries, kranten, talkshows en tijdschriften: het merendeel verraadt van tijd tot tijd een agressief atheïstische visie. De argumenten zijn over het algemeen kort door de bocht, wat geestelijken en gelovige intellectuelen de vingers doet jeuken. Ook mij overvalt regelmatig een bijna onweerstaanbare drang om de pen op te pakken en er eens goed voor te gaan zitten. Blame it on my youth. Meestal is dat echter volledig verspilde tijd en opwinding. Enerzijds omdat de sfeer zich meestal niet leent voor een eerlijke uitwisseling: men heeft zich over het algemeen bij het begin van de discussie al zo ingegraven dat het een strijd om het ego wordt – “zij vochten onderling over wie van hen de eerste zou zijn” – in plaats van een zoeken naar de werkelijkheid. Anderzijds vooral omdat het werkelijk contact maken met die werkelijkheid duidelijk iets extra’s vergt waarover geen mens zomaar kan beschikken, ook wij zwartrokken niet. Geloof is een genade, een weerbarstig mysterie, ook voor gelovigen zelf. ‘Het volk dat in het duister wandelt, heeft een groot Licht gezien,’ lezen wij. Niet: ‘het heeft een groot Licht gegrepen,’ of ‘over een groot Licht beschikt.’ Onze God is nu eenmaal weliswaar een God van beschikbaarheid, maar niet beschikbaar om zich door de strot te laten stampen. ‘Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt’ is fundamenteel tegenovergesteld aan ‘Ik ben een jaloerse God.’ In plaats van God te verdedigen zouden we Hem misschien eenvoudigweg weer beschikbaar moeten maken. Is één van de redenen dat we nu zoveel kerken moeten sluiten niet dat ze toch al op slot zaten, de laatste veertig jaar? Hoeveel mensen hebben Christus niet leren kennen omdat ze, zomaar op een dag, toevallig zijn huis binnenliepen? Op de meeste plaatsen kan dat niet meer, uit angst voor diefstal of vernieling. Klinkt redelijk, maar zo hebben wij van Christus een monument gemaakt, een museumstuk. Een vitrine over zijn hoofd gezet. We blijven over met aantal enorme neogotisch geciseleerde steenbulten waarvan niemand meer een vermoeden heeft waar ze eigenlijk voor bedoeld zijn. Graftomben voor een God die leeft. Breek ze dan gelijk maar af, dan hoef je ook geen vandalen meer te vrezen.