De vierde van de acht slechte gedachten is de Toorn.
Mijn geestelijk leidsman is een oude kluizenaar uit de traditie van het christelijke oosten. Een echte – zo uit een boek van Dostojewski ontsnapte – starets. Als ik hem vraag wat voor een monnik de belangrijkste deugd is, dan zegt hij steevast: zachtmoedigheid. Vraag ik hem wat de gevaarlijkste ondeugd is, dan is het antwoord altijd weer: toorn.
Dat klinkt de meeste Latijnse katholieken maar vreemd in de oren. Ten eerste denken wij bij ‘heel erg’ altijd onmiddellijk aan iets met seks. Zonder seks kan het nooit heel erg zijn (over die quatsch heb ik hier al eerder geschreven.) Maar er is hier nog iets anders aan de hand, iets dat eigenlijk net zo krom en net zo ernstig is. De moderne mens ziet agressie en woede niet meer per se als iets negatiefs. Alsof toorn iets rechtvaardigs of heilzaams zou kunnen zijn.
Dat kan het namelijk niet.
Geweld kan weliswaar soms alleszins gerechtvaardigd zijn. Als je langs een steegje komt, en je ziet dat daar een oud vrouwtje mishandeld wordt door een stuk onverlaat, kan het een dubbele daad van naastenliefde zijn om de onverlaat een welgerichte tik op zijn hersenpan te geven. Zo red je de dame in kwestie van beroving en mishandeling, en geef je de onverlaat een stukje opvoeding dat hij duidelijk tekortgekomen is. Woede verduistert echter het verstand en ook alle christelijkheid. In het voorgaande geval zou het kunnen dat je – overmand door toorn – de onverlaat de hersens inslaat. Dan heb je een in duisternis gedompeld leven de kans op verlichting ontnomen. Razernij zou er bovendien toe kunnen leiden dat je zelf een pak slaag krijgt, omdat je maar wat onhandig om je heen staat te meppen. Je zou zelfs per ongeluk het oude vrouwtje de hersens in kunnen slaan. Woede maakt dom.
Voor het geestelijk leven is de toorn de dood in de pot. Toorn obsedeert, maakt onvrij. Stel: mijn buurman heeft zijn kliko de hele week op straat laten staan. Daardoor ben ik woedend op hem (ik mocht hem toch al niet, met zijn rattige snorretje.) Stel nu dat ik met al die wrok in mijn hart naar de Mis ga. De consecratie is daar. De altaarschellen rinkelen en de priester heft de Hostie. Ik kijk op om Christus te aanbidden. In plaats daarvan zie ik, weerspiegeld in het Lichaam van de Heer, de kop van mijn buurman, met rattig snorretje en al. Ik zit te koken in de kerkbank en beledig God.
Razernij maakt dat je je vijand verafgoodt. Dat is het namelijk wanneer je helemaal vol bent van iemand, en nergens anders meer aan kunt denken. In het geval van verliefdheid is dat (een tijdje) vergeeflijk. In het geval van woede is het tragisch, en maakt het bidden onmogelijk. Als het gebed een offer van liefde is, door de mens gebracht aan God, dan:
Is het gebed van de toornige een afschuwelijk reukwerk,
En de psalmodie van de woedende een pregnant gejengel