Ook mensen van goede wil komen er maar al te vaak achter dat ze zichzelf niet de baas zijn. Want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat, schrijft sint Paulus al in zijn brief aan de Romeinen (7:15).
Hierover hebben deftige theologen boeken vol geschreven. Helaas kunnen ook alleen deftige theologen die boeken begrijpen. Omdat wij maar simpele zielen zijn, gaan wij terug naar de tijd dat ‘theoloog’ of, zoals ze toen zeiden, ‘theoretikos’ nog gewoon ‘heilig mens’ betekende. We gaan te rade bij de woestijnvaders, en meer in het bijzonder bij Evagrius van Pontus. Hij was een van de weinige vadertjes die onderwijs genoten had, en kon zodoende hun uitspraken, hun woorden, opschrijven en er enig systeem in brengen.
God is één, en zijn Woord is eenvoudig. De duivel daarentegen is een legioen, en is met velen. Hij is wars van eenvoud en verstrikt de geest in een wirwar van geuren en kleuren, die op de een of andere manier nooit met elkaar in harmonie zijn. Daarom is het zaak om te kijken of we enig inzicht kunnen krijgen in wat er nu precies in onze koppen gebeurt als Heintje Pek weer eens peper in de soep strooit.
Evagrius onderscheidt daartoe acht gedachten, niet zomaar acht gedachten, maar acht boze, slechte gedachten. Echte etters, zeg maar. Ze heten Vraatzucht, Ontucht, Gierigheid, Toorn, Treurigheid, Verveling, Roemzucht en Hoogmoed. Een lijstje dat we allemaal wel kennen, dat van de zeven hoofdzonden, is op deze acht gedachten gebaseerd (door Gregorius de Grote.) Niks nieuws onder de zon, dus?
Toch wel. Want de woestijnvaders waren niet geïnteresseerd in lijstjes en speculatief ge-orakel an sich. Geleerdheid om de geleerdheid vonden ze zelfs ronduit onwenselijk. Alsof je roemzucht en hoogmoed uitnodigt op de thee.
Als er werd onderwezen moest de kennis die werd doorgegeven onmiddellijk praktisch bruikbaar zijn voor de leerlingen.
Dat zien we meteen al als we Evagrius’ boekje ‘De Acht Gedachten’ open slaan. Dat begint namelijk als volgt: ‘Het begin van het vruchtdragen is de bloei, en het begin van de praktikè is de matigheid.’ Onder praktikè verstaat Evagrius het beginnelingenstadium van het geestelijk leven. Ga er maar vanuit dat dat het stadium is waarin je verkeert (sorry, oude kartuizer, als u dit toevallig leest.) Het is de fase die in de westerse mystieke theologie de fase van de zuivering wordt genoemd. Het is de fase van het verjagen van de acht gedachten, zou Evagrius misschien zeggen.
Het boekje vervolgt met het inventariseren van de acht gedachten, maar, wat veel belangrijker is: Het onthult ook de manier waarop de acht gedachten samenwerken, de volgorde waarin ze vaak optreden, de bijzondere streken van elke gedachte. En het geeft medicijntjes. Helaas geen hapklare die je maar één keer hoeft te slikken om van het gedonder af te zijn. Maar wel grijpbare, niet vage middelen. Dingen waarmee je een begin kunt maken.
Laten we beginnen met ons bezoek aan ‘Evagrius’ Zoo van wilde hartstochten.’ Pas op met de vingers. Ze bijten.