Een veelvoorkomend euvel in de menselijke communicatie is dat er over iemand gesproken in plaats van met iemand. Dit komt overal ter wereld op elk moment voor, en is een voortdurende bron van misverstanden, karaktermoord, uitsluiting en onbegrip. Ook in de Kerk wordt deze zonde voortdurend begaan, zelfs, en zelfs bij uitstek tegen…eh…de goede God.
‘Wat?’ zullen de meesten van u zeggen. ‘Die krijgt toch aandacht genoeg?’ Inderdaad valt het woord ‘God’ in de Kerk voortdurend. Het kaatst binnen haar muren als een echo heen en weer, en klinkt in onze koppen als een niet te verdrijven oorwurm: ‘God, God, God.’ Wat zeur ik dan?
In de Kerk van het Westen kennen we, zeker sinds het ontstaan van de universiteiten, een manier van theologie bedrijven die bijzonder cerebraal, bij tijd en wijle zelfs ronduit rationalistisch genoemd kan worden. Vooral na het herontdekken van Aristoteles nam deze stijl in het denken en spreken over God een hoge vlucht. Grote heiligen brachten deze kunst tot ongekende hoogten (o.a. Sint Anselmus, Sint Albertus Magnus) totdat sint Thomas van Aquino er met zijn glorieuze vuurwerk een voorlopig hoogtepunt aan breide.
Nu is er een veelvoorkomend probleem met grote successen. Men heeft de neiging er zo mee in zijn nopjes te zijn dat men vergeet dat er nog meer is in het leven dan alleen dat ene. Men is er stapelverliefd op, erdoor geobsedeerd, door de glans ervan verblind, zodat men ophoudt nog verder om zich heen te kijken (en dan wordt men prompt platgereden door de SRV-wagen: we leven in een gevaarlijke wereld…)
Zo is het ons gelovigen ook overkomen. Sint Thomas werd niet een grote theoloog. Hij werd zowat de enige theoloog. Scholastiek denken over God werd ongeveer de enige manier van denken over God.
Teveel nadruk op het ene betekent volautomatisch te weinig aandacht voor het andere, soms tot dat andere volledig vergeten is. Toen men dan ook in de gaten kreeg dat het evenwicht zoek was, en men wilde gaan herbronnen, trok men weliswaar een hoop waardevols uit de mottenballen (bijvoorbeeld allerlei kerkvaders,) maar wel weer vooral zaken van dogmatische aard, dus eigenlijk nog meer van wat men al had (en daar kieperde men dan weer teveel van weg.)
Zodoende hebben wij de afgelopen eeuwen veel geleerd over hoe de werkelijkheid in elkaar zit, wie God is, en hoe Hij wil dat wij leven. Waar we echter dan weer verbijsterend weinig over hoorden, is wat wij daar dan in de praktijk mee aanmoeten. Ik moet de goede God toelaten in mijn leven, ik moet een biddend mens zijn, maar hoe? Ik moet mij houden aan Gods wetten, maar hoe?
Hiervoor heeft de Kerk de traditie van de zogenaamde ascetische en mystieke theologie. Alleen is die (om even textieltermen te gebruiken) zo goed als uit de collectie gehaald. Praktisch alleen nog verkrijgbaar bij onze ‘concurrent’ Orthodokski en Zn.
Ik heb een afspraak met God, Hij heeft me uitgenodigd, ik heb zijn adres. Maar, in Godsnaam, hoe kom ik daar?